

Het kind dat bleef ademen
Ik heet Petra, de ziel achter Het Kind dat bleef ademen een levensverhaal dat begon in de schaduw, maar zich langzaam ontvouwde tot een pad van bewustwording, herinnering en heling. Mijn reis is die van een kind dat bleef ademen ondanks alles, en van een vrouw die leerde luisteren naar de fluisteringen van haar eigen ziel.
Door diepe innerlijke processen, ademwerk en traumaverwerking heb ik opnieuw contact gemaakt met wie ik werkelijk ben. Niet de wond, maar de wijsheid eronder. Niet het verleden, maar de kracht die eruit vrijkomt wanneer je het durft te doorvoelen.
Vandaag begeleid ik anderen die dezelfde roep voelen een verlangen om terug te keren naar hun essentie, oude lagen los te laten, en het licht in zichzelf weer te herkennen. Mijn levensverhaal is geen verhaal alleen; het is een energetische poort, een uitnodiging om te herinneren dat heling altijd mogelijk is, zelfs wanneer het pad verborgen lijkt.

Mijn verhaal
Voorwoord
Er zijn verhalen die zich niet laten vertellen, ze ademen, ze sidderen, ze trillen door de huid van het papier heen. Dit is zo’n verhaal. Het is geen roman, geen bekentenis, geen pleidooi. Het is een ademtocht door het donker, een zielsweg terug naar licht.
Ik heb dit verhaal geschreven niet alleen voor mezelf, maar ook voor ieder kind dat is doodgezwegen. Voor wie bleef ademen terwijl het eigenlijk geen lucht meer kreeg. Voor wie liefde zocht op plekken waar niets groeide. Voor wie zijn stem verloor, maar zijn ziel niet.
Dit verhaal is geen aanklacht. Het is een getuigenis van overleving, zielskracht, en iets dat ik vandaag durf te noemen: liefde. Liefde voor mezelf, eindelijk.
Stilte voor het woord
Ik werd geboren in een wereld die me niet altijd begreep, maar waarin wél liefde aanwezig was. Mijn moeder was nog maar achttien toen ik in haar armen lag. Jong, onervaren, maar met een hart dat overliep van liefde voor mij. Haar handen trilden soms van twijfel, maar haar ogen keken met een warmte die ik nooit vergeten ben.
Toch voelde ik ook iets wat ik als kind niet kon duiden. De muren om ons heen droegen een zwaarte die niet bij mij hoorde. Mijn moeder had haar eigen verdriet, haar eigen ongedragen verleden. En omdat zij haar pijn niet kwijt kon, zocht die soms een uitweg in stilte, verwarring of afstand.
Ik leerde al vroeg om meer te voelen dan te begrijpen. Er waren momenten van aanraking die me deden terugdeinzen, woorden die ik niet kende maar toch begreep. Mijn ziel ging op zoek naar een plek van rust, een bedding voor wat ik niet kon uitspreken.
In mijn binnenwereld vond ik dat. Daar tekende ik lichtwezens op de muren van mijn verbeelding. Daar sprak iets zachts tot mij, zonder stem: “Je bent niet verkeerd. Je bent niet alleen.”
Wat buiten mij verwarrend was, werd binnenin een heilige ruimte. Mijn innerlijk kind, gevoelig maar levend, vond daar een schuilplaats. En zo begon mijn reis, niet alleen weg van het verleden, maar naar iets groters. Iets dat me steeds weer zou herinneren aan wie ik werkelijk ben.
Ik bleef ademen. En de liefde, hoe gebroken ook soms, is nooit verdwenen.
Onzichtbaar licht
Er was iets in mij dat altijd meer waarnam dan het tastbare. Terwijl anderen speelden en riepen, luisterde ik naar wat zich afspeelde tussen de stiltes. Ik voelde sferen, stemmingen, spanningen. Als iemand een glimlach droeg, maar verdriet vasthield, wist ik dat. Zonder uitleg. Zonder bewijs.
Als kind begreep ik niet waarom dat mij zo uitputte. Waarom ik na een middag met anderen het liefst in een hoekje kroop. Niet omdat ik bang was, maar omdat ik overspoeld raakte. Mijn zenuwstelsel stond altijd open, als een instrument dat alles oppikte. Geluiden kwamen harder binnen, emoties van anderen drongen door tot onder mijn huid.
Soms dacht ik dat ik gek was. Waarom huilde ik als niemand iets zei? Waarom voelde ik me schuldig als iemand anders boos was? Ik had nog geen woorden voor wat ik nu hooggevoeligheid zou noemen. Of helderweten. Of zielsbewustzijn. Maar het leefde in mij. Ongefilterd.
Thuis was het niet altijd veilig om dat te zijn. Niet omdat men slecht was, maar omdat men overleefde. Ieder op zijn eigen eiland, ieder met zijn eigen pijn. Mijn gevoeligheid werd niet herkend, soms niet verdragen. “Je bent té gevoelig,” werd er gezegd. Of: “Stel je niet aan.”
En dus begon ik te twijfelen aan mijn binnenwereld. Ik leerde mijn licht dimmen. Niet omdat het fout was, maar omdat het te veel was, voor hen, voor toen. Maar diep vanbinnen bleef iets gloeien. Een vonk die ik niet kon verklaren. Een weten dat ik hier niet zomaar was.
In die verwarring groeide mijn bewustzijn. Niet als iets dat ik leerde van buitenaf, maar als iets dat ik me herinnerde van binnenuit. Alsof mijn ziel mij zachtjes terugriep naar wie ik werkelijk was, telkens wanneer de wereld me weg leek te duwen.
Ik wist het nog niet, maar ik was aan het ontwaken. In een omgeving die me niet kon volgen, begon ik mijn eigen weg te voelen. En ik bleef ademen.
De gebroken spiegel
Er waren mensen om mij heen die ik ‘familie’ moest noemen, maar niet altijd als zodanig voelde. Sommigen waren aanwezig in naam, maar afwezig in hart. Anderen kwamen dichtbij op manieren die ik niet begreep, op tijden dat ik geen grenzen kon aangeven. En ik, klein als ik was, probeerde het allemaal te begrijpen met de ogen van een kind.
Wat ik voelde, sprak ik niet uit. Niet omdat ik dat niet wilde, maar omdat ik het niet kon. Mijn lichaam sprak soms vóór mij, met verkramping, met stilvallen, met onverklaarbare angsten. Er waren nachten dat ik bad tot iets groters, niet met woorden maar met verlangen: laat mij gezien worden, laat mij veilig zijn.
De liefde die ik wél ontving, raakte me diep. Een blik van mijn moeder, een zachte hand, een onverwachte knuffel. Het waren druppels troost in een veld vol onrust. Maar telkens wanneer ik dacht: nu is het goed, keerde de storm terug. En ik snapte niet waarom.
Mijn ziel leek het allemaal op te slaan. Niet als herinneringen, maar als indrukken in mijn energieveld. Ik begon te geloven dat ik verantwoordelijk was voor de spanningen van anderen. Alsof ik hun last moest dragen om hun liefde te verdienen. En dus boog ik. Draaide ik mee. Liet ik toe wat ik niet kon plaatsen, omdat ik dacht dat dit de prijs was van erbij horen.
Pas veel later zou ik begrijpen dat dit niet mijn schuld was. Dat onveiligheid niets zegt over mijn waarde. Maar als kind keek ik in de spiegel van de mensen om mij heen en die spiegel was gebroken. Wat ik zag, was niet wie ik werkelijk was, maar hun eigen verwarring weerspiegeld op mijn gezicht.
Toch brak ik niet. Mijn ziel fluisterde. Mijn adem bleef. En ergens in die gebarsten werkelijkheid begon ik iets te voelen dat ik toen nog geen naam kon geven:
Ik ben meer dan dit. En ik mag ooit vrij zijn.
De dans om gezien te worden
Toen ik ouder werd, dacht ik dat vrijheid betekende: loskomen van alles wat mij klein had gehouden. Ik wilde ontsnappen aan het verleden, het huis, de regels, de onzichtbare druk die al jaren op mijn schouders lag. Dus ik trok de wereld in, mijn hart vol verlangen, naar liefde, aanraking, erkenning.
Wat ik zocht, wist ik niet in woorden te vangen. Maar mijn lichaam wist het. Mijn huid snakte naar zachtheid, mijn ogen naar gezien worden. Ik wilde geliefd worden. Niet een beetje, maar helemaal. Tot op het bot. Tot ik mezelf niet meer hoefde te verstoppen.
Ik danste met de buitenwereld, vaak op het ritme van wat anderen van me wilden. Als iemand me aandacht gaf, gaf ik mezelf. Niet omdat ik mezelf niet waard vond, maar omdat ik hoopte dat geven genoeg zou zijn. Dat als ik mij helemaal blootgaf, iemand zou zeggen: “Ik zie je. Jij mag er zijn.”
Maar telkens bleef ik achter met lege handen. En lege ogen. Alsof ik steeds een stukje van mezelf achterliet in de ander. Alsof ik hoopte dat iemand die stukjes voor mij zou dragen, en me heel zou maken. Maar het werkte niet zo.
Ik werd moe. Verdwaald. En toch… ergens in mij zong nog steeds een stem die niet gebroken was. Een zachte toon die zei: “Jij bent al heel. Jij bent al licht.” Ik hoorde het niet altijd, maar het was er. Tussen de roes, tussen de keuzes die ik liever vergat, bleef iets in mij wakker.
Misschien was dat mijn ziel. Misschien was dat het kind dat bleef ademen.
Vergeten wie ik was
Er kwam een tijd waarin ik niet meer zocht naar liefde, maar naar stilte. Niet de vredige stilte van een zonsopgang, maar de stilte die je overvalt als je niet meer voelt. Ik had genoeg gevoeld. Te veel, misschien. En dus begon ik te vluchten...niet naar buiten toe, maar naar binnen, langs ongeziene gangen, via deuren die ik niet had moeten openen.
Wat ik niet kon helen, probeerde ik te verdoven. Soms met middelen, soms met mensen. Alles wat me even uit mezelf haalde, werd een tijdelijk thuis. Ik ging kapot aan het idee dat ik alleen maar ‘goed genoeg’ was als ik iets gaf: mijn lichaam, mijn lach, mijn schijnzekerheid.
Ik was mezelf kwijt, maar dat wist ik pas toen ik op een dag in de spiegel keek en niets meer herkende. Niet mijn ogen. Niet mijn huid. Niet mijn stem. Alles was bedekt met een laag die niet van mij was, een rol, een overlevingslaag, een schaduw van wie ik werkelijk was.
En toch. Zelfs dáár, op dat dieptepunt, voelde ik het weer. Die adem die niet wilde stoppen. Dat innerlijke weten dat mij niet opgaf. Misschien was het mijn ziel. Misschien een gids. Misschien het kind dat al die tijd nog in mij zat te wachten, ergens in een kamer waar het nog steeds kleurde, nog steeds droomde.
Wat ik ook gedaan had, wat ik ook geworden was in de ogen van anderen, iets in mij bleef zuiver. Stil. Maar levend. En dat besefte ik op het moment dat ik alles losliet. Toen ik viel, maar niet kapotging. Toen ik mezelf niet langer kon uitwissen, hoe graag ik dat ook geprobeerd had.
Misschien moest ik mezelf eerst verliezen om te ontdekken dat ik niet kwijt kon raken wie ik werkelijk ben.
De stem die mij riep
Ik weet niet meer wanneer precies, maar op een dag gebeurde het. Niet met donder of bliksem, niet met een groot gebaar. Het was iets kleins. Een moment van stilte in de warboel. Een ademhaling die ineens echt voelde. Alsof mijn ziel zei: “Nu mag je luisteren.”
Ik voelde mezelf langzaam terugkeren. Niet als een heldin, niet als iemand met antwoorden maar als iemand die eindelijk stopte met vechten tegen haar eigen wezen. Ik begon de pijn niet langer te onderdrukken, maar te bevragen. Waar kwam dit vandaan? Van wie droeg ik dit?
Ik herinner me de eerste keer dat ik een traan liet vallen zonder schaamte. Zonder verzet. Het voelde als thuiskomen. Niet omdat het fijn was, maar omdat het echt was. Mijn lichaam sprak weer. Mijn hart klopte niet langer voor goedkeuring, maar om mijzelf wakker te maken.
Vanaf dat moment begon ik te zoeken naar iets anders dan aandacht. Ik zocht naar waarheid. Naar zachtheid. Naar een bedding voor mijn gevoeligheid. En langzaam begon ik te beseffen: dat kon ik zelf zijn. Ik hoefde het niet langer buiten mij te vinden.
Spirituele boeken vonden me, zonder dat ik ernaar zocht. Mensen kwamen op mijn pad die spraken in zielenwoorden. Ik begon weer te voelen dat er iets groters was, niet boven mij, maar ín mij. En ik besefte dat al die tijd, tussen de duisternis en het overleven door, iets mij geleid had.
Misschien was het mijn gids. Misschien was het een hoger deel van mijzelf. Maar één ding wist ik zeker: het was liefde. Geen romantische liefde. Geen afhankelijkheid. Maar iets dat mijn ziel kende van voor dit leven.
En zo begon ik opnieuw. Niet als wie ik dacht te moeten zijn, maar als wie ik werkelijk was. Een vrouw die alles verloren had, behalve zichzelf.
De kunst van terugkomen
Genezen is geen rechte weg. Het is een dans met schaduwen, een golfbeweging tussen hoop en terugval. Toen ik de eerste stappen zette richting heling, dacht ik dat het snel zou gaan. Dat inzicht genoeg zou zijn. Maar mijn lichaam wist beter. Mijn ziel had geduld nodig.
Ik kwam in aanraking met therapie, met ademwerk, met woorden die eindelijk benoemden wat ik zo lang had gevoeld. Trauma. Dissociatie. Innerlijke delen. En tegelijk: intuïtie, energie, zielslagen. Alsof ik twee werelden moest verbinden, het aardse en het hemelse. En ergens daartussen bevond zich mijn helingsweg.
Er waren dagen waarop ik vooruitging. Waarop ik voelde: ik ben niet meer het kind dat zich verstopt. Ik sprak mijn waarheid. Ik huilde openlijk. Ik schreef, ik bad, ik mediteerde. En er waren ook dagen waarop ik niets kon. Waarop oude patronen me terug trokken als golven naar het diepe. Dat frustreerde me. Tot ik begreep: dit is heling. Dit ís het werk.
Mijn ziel had geduld met mij. En langzaam kreeg ik het ook met mezelf. Ik begon te zien hoe sterk ik was. Niet omdat ik geen pijn voelde, maar omdat ik hem durfde aankijken. Ik begon het meisje in mij lief te hebben, zonder haar te veroordelen. Zij had overleefd. En ik kon haar nu dragen.
Wat ik vroeger een zwakte noemde, mijn gevoeligheid, mijn openheid begon ik nu als kracht te ervaren. Mijn zenuwstelsel leerde opnieuw wat veiligheid was. Mijn hart leerde opnieuw wat vertrouwen betekende.
Er kwamen momenten waarop ik ineens iets heel simpels voelde: rust. Geen euforie, geen explosie van licht. Gewoon rust. In mijn borst. In mijn adem. In mijn zijn. En dat was voor mij het begin van thuiskomen.
Ik was nog onderweg. Maar ik wist: ik ben terug aan het keren. En dat is genoeg.
Thuiskomen in mijzelf
Ik had jarenlang gedacht dat heling iets was dat buiten mij lag, in therapieën, in mensen, in rituelen. En ja, al die dingen hielpen. Ze waren spiegels, sleutels, aanmoedigingen. Maar de echte thuiskomst gebeurde stilletjes. Op een dag waarop niets bijzonders leek te gebeuren, en ik ineens besefte: ik ben niet meer op de vlucht.
Ik kon in de spiegel kijken en mezelf zien. Niet alleen het gezicht dat de wereld kende, maar het wezen daarachter. Het kind, de vrouw, de ziel. En ik voelde liefde. Geen perfectie. Geen vergetelheid van wat is geweest. Maar liefde, voor alles wat ik doorstaan had, en alles wat ik nog aan het leren was.
Ik was niet meer bezig met wie mij niet had gezien. Ik was niet meer wanhopig op zoek naar erkenning. De leegte die ooit in mij gloeide, was niet langer een gat, maar een ruimte. Een ruimte die ik zelf mocht vullen met zachtheid, creatie, waarheid.
Ik begon te schrijven. Te zingen. Te ademen. Niet als middel om te overleven, maar als expressie van wie ik was. Mijn ervaringen werden geen lasten meer, maar bronnen. Mijn gevoeligheid werd geen vloek, maar kompas.
En langzaam voelde ik het: ik ben thuis. In mijzelf. In mijn pad. In mijn keuzes. Zelfs in mijn fouten. Ik hoefde niets meer te worden. Ik was al heel. Misschien niet perfect. Misschien nog steeds lerend. Maar heel omdat ik niet langer verdeeld was tussen wie ik moest zijn en wie ik werkelijk ben.
De wereld buiten mij is nog steeds chaotisch. Maar binnenin is het stil. En warm. Daar woont het kind dat bleef ademen. Daar woont de ziel die mij leidde. En daar woont iets dat groter is dan ik kan benoemen, liefde die ouder is dan deze aarde.
En ik weet nu: ik ben nooit werkelijk kwijt geweest. Ik was onderweg naar hier.
Het kind dat bleef ademen
Er is een stilte in mij die vroeger vol pijn zat. Een stilte waar ik niet durfde te zijn. Maar vandaag is die stilte heilig geworden. Niet leeg, maar vol. Vol herinnering. Vol kracht. Vol leven.
Ik kijk terug op het pad dat ik liep, en ik zie geen zwakte. Ik zie moed. Ik zie overleving. Ik zie een ziel die zichzelf bleef vasthouden, zelfs toen alles haar losliet. Ik ben dat kind. Dat meisje. Die jonge vrouw. En ik ben ook de ziel die haar draagt.
Ik ben al die versies van mijzelf die het hebben gered, soms kruipend, soms vallend, soms schreeuwend zonder stem. Maar altijd ademend. Altijd levend. Altijd onderweg naar het moment waarop ik mezelf in de ogen durfde te kijken en fluisterde: Je bent veilig. Je bent welkom. Je bent thuis.
Wat ik vroeger mijn verhaal noemde, noem ik nu mijn zielenreis. Het begon niet bij geboorte en eindigt niet bij dood. Het is een weefsel van lessen, ontmoetingen, herinneringen. En in elke draad daarvan leeft liefde. Zelfs in de donkere stukken. Juist daar.
Ik schrijf dit niet als slot, maar als poort. Naar wat nog komt. Naar de stilte die nu zingt. Naar de mensen die hun eigen stem zoeken. Naar het kind in jou, in ieder van ons, dat is blijven ademen tegen alles in.
Ik adem nog steeds. En ik ben vrij.
Zielenwoord
Als je dit verhaal hebt gelezen, ben je mij misschien tegengekomen in je eigen binnenwereld. Want hoewel dit mijn verhaal is, geloof ik dat we op zielsniveau elkaars adem herkennen. Misschien ben jij ook ooit gevallen, gebroken, vergeten en toch blijven ademen.
Ik hoop dat je in deze woorden geen verdriet vindt, maar herkenning. Geen zwaarte, maar waarheid. Geen eindpunt, maar opening.
Laat dit verhaal je herinneren aan jouw eigen zachte kracht. Aan de stem die in jou fluistert als alles zwijgt. Aan het kind in jou dat nog altijd leeft.
Blijf ademen.
